“Ik merkte het al een tijdje – Kim, mijn collega, was zichzelf niet meer. Normaal gesproken was zij degene die sfeer bracht op kantoor, altijd vrolijk, altijd aanwezig. Maar ineens trok ze zich terug. Ze lunchte alleen, vermeed bepaalde mensen, en haar werk… dat was gewoon niet meer zoals het was. Iets klopte er niet. Kim had me in vertrouwen genomen. Ze werd al maanden geconfronteerd met seksueel grensoverschrijdend gedrag van een van de leidinggevenden binnen ons bedrijf. Toen ze zei wie het was, draaide mijn maag zich om. Het was iemand met aanzien, iemand die op de werkvloer gezien werd als een autoriteit – iemand waarvan je niet verwacht dat die zich zo misdraagt. Kim bagatelliseerde het nog, maar ik zei meteen: “Dit kan echt niet.”
Eerlijk gezegd had ik al vermoedens. Ik had weleens iets gezien, een opmerking gehoord. Maar ik had niks gezegd, omdat ik vond dat het haar beslissing moest zijn. Het is verleidelijk om als buitenstaander te denken dat je weet wat iemand nodig heeft, maar in zulke situaties is het essentieel om te luisteren. Echt luisteren. Naar wat het slachtoffer zelf wil.
“Ik heb het al gemeld bij de vertrouwenspersoon,” zei ze, “maar er gebeurt niks. Wie neemt het nou op tegen een leidinggevende?”
Ik vroeg haar: “Wil je dat ik ook iets doe?”
“Nee,” antwoordde ze. “Laat maar. Misschien stopt het vanzelf.”
Maar het stopte niet.
Weken gingen voorbij. Kim kwam steeds vaker te laat, sloot zich op in het toilet, vermeed alle overleggen waar hij bij was. Op een avond belde ze me, laat.
“Ik kan dit niet meer,” zei ze. “Hij blijft maar doorgaan. Als jij iets kunt doen… alsjeblieft.”
De volgende ochtend ging ik naar haar toe.
“Wil je dat ik nu met de vertrouwenspersoon ga praten?”
“Maar… hij is een van de leidinggevenden”, zei ze, nog steeds bezorgd.
“Dat maakt me niets uit,” antwoordde ik. “Dit moet stoppen. Ik heb mijn mond gehouden omdat jij daar nog niet klaar voor was. Maar als jij er nu wél klaar voor bent, sta ik achter je.”
Ze knikte. En dus maakte ik een afspraak.
Met knikkende knieën liep ik dat kantoor binnen. Ik vertelde wat ik zag: hoe Kim veranderde, hoe ze zich terugtrok, wat het deed met haar werk. En ja, ik zei ook wie het betrof. Het maakte mij niet uit dat hij de grote baas was. Wat hij deed, was fout. Punt. Er kwam een onderzoek. Binnen korte tijd werden er maatregelen genomen, zodat Kim en hij niet meer met elkaar hoefden te werken. Een paar weken later werd hij ontslagen.
Was het makkelijk? Absoluut niet.
Maar toen ik zag hoe Kim weer opbloeide – weer grapjes begon te maken, aanschoof bij de lunch, en haar werk weer met plezier deed – wist ik dat we de juiste keuze hadden gemaakt.
Wat ik hiervan geleerd heb?
Twee dingen. Eén: soms moet je kiezen tussen wat makkelijk is, en wat goed is.
En twee: je moet het tempo van de ander respecteren. Ik wilde het liefst meteen in actie komen, maar dat zou Kim nog meer controle hebben ontnomen – bovenop wat haar al was afgepakt. Pas toen zij er klaar voor was, kon zij zelf weer regie pakken. Als ik niets had gedaan toen ze me vroeg om te helpen, was ze misschien vertrokken. Of nog langer gebleven in een situatie die haar kapotmaakte. Maar als ik te vroeg had gehandeld, zonder haar toestemming, had ik haar misschien nog meer beschadigd. Uiteindelijk komt het hierop neer: ook als het spannend is, ook als het ingewikkeld is – als jij kunt helpen, dan moet je dat doen. Maar wel op het moment dat de ander daar klaar voor is. Niet eerder. Niet later.”